donderdag 24 juli 2014

Vaste boekenprijs


Een pleidooi om de vaste boekenprijs af te schaffen roept altijd emotie op. Onlangs pleitte de Volkskrant  voor afschaffing. De vaste boekenprijs benadeelt de lezer en vraagt om “gewone mensen” te laten betalen voor de boeken die de elite graag leest.

Direct klom de eerste verdediger, Martin de Haan, in de pen om aan te geven dat we “onze hele leescultuur op het spel zetten!”. Even voor alle duidelijkheid. De vaste boekenprijs is ingesteld om te voorkomen dat boeken die mensen graag lezen tegen een lagere prijs beschikbaar komen. Dit om zogenaamd de uitgevers de ruimte te geven om boeken uit te geven die mensen minder graag lezen. De verdediger noemt als voorbeeld Proust, Goethe, Dante, Homerus. Boeken die je nu dus in de tweedehands boekhandel zult moeten kopen, want daar geldt geen vaste boekenprijs, dus daar ben je voor een euro klaar. 

De vaste boekenprijs bestaat al heel lang. Het principe is bij wet geregeld. De wet verplicht uitgevers de verkoopprijs voor een boek vast te stellen, zodra dit in het handelsverkeer wordt gebracht. Hierdoor heeft een boek overal dezelfde vaste prijs, bij de boekhandel, internetverkoper of supermarkt. In Zweden en Engeland is die er niet, blijkbaar lezen de mensen daar alleen nog wc-papier. WC-papier? Ja, lees maar even door.

Beschermen tegen prijsconcurrentie
De bedoeling is eigenlijk om de concurrentie op prijs te verminderen. De kopers van boeken die in de boeken top tien staan (Kieft, thrillers van Simone van der Vlugt, Karin Slaughter en Jill Mansell, de nieuwe Koch) betalen een te hoge prijs. Martin de Haan laat ze graag meebetalen aan de nieuwe uitgave (met interpretatie) van Dante en Proust. Hm, tja, ik zou bijna zeggen Proest, van het lachen dan. De suggestie is dat Dante en Homeros nooit zonder vaste boekenprijs gepubliceerd zouden zijn. Maar zo lang bestaat de vaste boekenprijs nou ook weer niet. Misschien had de verdediger beter wat dichtbundels kunnen noemen, of zijn eigen vertalingen. Juweeltjes die een klein leespubliek trekken en die anders nooit uitgegeven kunnen worden (hoewel? Houellebecq? Kundera?). Ik ben er voor dat de juweeltjes bekostigd worden door een overheidsfonds. Dergelijke fondsen zijn er ook. Maar inderdaad die fondsen zijn niet voor Dante en Homerus.  


Bescherming van de kleine boekhandel
Toen ik in de jaren 90 pleitte om de vaste boekenprijs af te schaffen werd er vooral geklaagd dat de kleine boekhandels er de dupe van zouden zijn. De grote boekhandels zouden de prijs verlagen van publiekstrekkers, supermarkten zouden boeken gaan verkopen, maar alleen de populaire boeken. De vaste boekenprijs heeft hen niet kunnen beschermen. Maar het zet wel de gedachte even scherp. Het instrument blijft gelijk, de reden waarom het instrument nodig is verandert. De vaste boekenprijs is er om uitgevers te beschermen en kleine boekenwinkels te beschermen om vervolgens iets uit te geven waarvan deze uitgevers vinden dat de kopers van Kieft aan bij moeten dragen. De schrijvers worden geholpen met fondsen. De uitgevers niet. Dat is misschien jammer voor uitgevers. Zij willen liever bepalen wat ze uitgeven.

Laat de lezers van gewone boeken betalen voor Homeros?!
Het meest stuitend vind ik dat de verdediger aangeeft dat als de consument voor 1 cent per maand mag lezen, deze alleen nog wikkels van wc-papier leest. Misschien leest hij wel de krant, of blogs, of de nieuwste van Herman Koch. Laat ik erbij zeggen dat ik – zelfs als ik geld zou toe krijgen - het boek over Kieft nog niet zou lezen. Dan liever de wikkels van wc-papier.

De verdediger van de vaste boekenprijs is vertaler van Michel Houellebecq en Milan Kundera. Ik begrijp dat hij liever heeft dat zijn boeken gelezen worden en niet te duur zijn. Hij vindt de concurrentie met Kieft stuitend. Zijn voorstel: Wie een boek over Kieft leest moet meer betalen zodat de elite die een nieuwe uitgave van Homeros (of Houellebecq) wil, daar niet teveel voor betaalt!

Zijn goed recht hoor, maar laat hij vooral proberen literaire fondsen te overtuigen dat zijn werk een bijdrage levert en het geld niet stiekem weghalen bij de lezers van Kieft. 

Afschaffen die vaste boekenprijs!

dinsdag 22 juli 2014

Stresstest en Chief Society Officer voor financiele instellingen


De Nederlandse Bank houdt toezicht op de banken en verzekeraars en moet op tijd signaleren dat ze niet zomaar failliet gaan of op een andere manier omvallen. Een van de middelen om te kijken of bankiers en verzekeraars bestand zijn tegen bijzondere tegenwind is de stresstest. Maar is er niet een andere stresstest nodig? Op winstverleiding? En moet dan in de Raad van bestuur van de instelling een verantwoordelijke voor maatschappelijk acceptabel functioneren zitten? 

In de stresstest test de toezichthouder hoe een dienstverlener kan omgaan met een zwaardere belasting dan gebruikelijk, vaak tot het punt dat het systeem het begeeft. Het doel hiervan is te onderzoeken wat er gebeurt en waar de grens ligt. In de wereld van banken en verzekeraars is dat het bekijken wat er zou gebeuren als de rente plotseling daalt of stijgt of als een belangrijke afnemer failliet gaat.

Het is sinds de crisis gebruikelijk geworden om dergelijke stresstesten af te nemen. Daarbij wordt altijd een extreme variabele gebruikt waar de toezichthouder (en de verzekeraar zelf) kan rekenen. Inmiddels hebben de financiele instellingen hun vermogenspositie versterkt, in oktober zal er wel weer een test komen. De vraag is of er niet op dit moment een andere stresstest nodig is.

Kunnen we weer vertrouwen op financiële instellingen?

Veel gebeurd, maar is dat ge"zekerd"?
We hebben gezien dat er een grote crisis was met omvallende hypotheekbanken en zakenbanken. Daardoor was het vertrouwen in financiële instellingen geschaad. De commissie Maas adviseerde over de toekomst en concludeerde dat banken "het primaat weer moeten gaan leggen bij het belang van de klant". Daar is ook aan gewerkt, ik ken dan de verzekeraars iets beter en die zijn inderdaad aan de slag gegaan om de dienstverlening te verbeteren. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft de verzekeraars verplicht om bij nieuwe producten en bij oude verzekeringsproducten te testen of de producten deugen (de product approval procedure en de product approval review procedure). Ze werken nu ook aan:
1. Zichtbaar maken van verbeterde productkwaliteit en dienstverlening.
2. Verbeteren klantcommunicatie.
3. Zichtbaar maken maatschappelijke betrokkenheid.

Er is veel gebeurd, de vraag is of dat alles ook goed gezekerd is tegen stress. Eigenlijk zou je moeten testen niet of de verbeterde productkwaliteit zichtbaar is, maar of de financiële instellingen nu wel bestand zijn tegen een zwaardere belasting. Een stresstest dus. Maar wat is die zwaardere belasting? Dat is niet alleen een lage of hoge rente, toch? Terug naar de commissie Maas. De financiële instellingen waren niet bestand tegen de verleiding van hoge winsten door niet meer de klant, maar de verdiensten centraal te stellen.

Zware belasting testen, welke zware belasting?
De aandelenlease-affaire, waar nu nog steeds ergernis over is, was een duidelijk voorbeeld van zwaardere belasting. Er was namelijk een nieuwkomer die de nette opstelling van banken en verzekeraars aan zijn laars lapte en niet in het belang van de klant werkte. Bij de banken was dat bijvoorbeeld de DSB bank. Bij de verzekeraars kwamen de spaarverzekerproducten van nieuwkomer Legio Lease en Engelse nieuwkomers als Falcon Leven al in de jaren 90 op. Ik schat zo rond 1995. De stress was dat de nieuwkomers veel geld verdienden, veel meer dan de traditionelen. En dan gaan aandeelhouders ook nog zeuren dat er markt verloren ging aan de nieuwkomers. De klanten, die het product niet doorzagen, waren ook nog heel tevreden over die vriendelijke verkopers. 

In 1999, 2000 en 2001 constateerde de AFM dat de reclame-uitingen van diverse aanbieders niet voldeden aan de regels. De rendementen werden te hoog voorgesteld, de informatie over de kosten was beneden de maat. Toen de markt van aandelen in elkaar zakte, werd duidelijk wat er gebeurd was. Mensen die dachten te sparen bleken te beleggen met geleend geld. Dat leverde nu eenmaal lekker veel geld op! 

Nu is de dienstverlening dus beter. Maar wat ik zou willen weten is niet of de huidige dienstverlening op peil is, die was in 1990 ook redelijk, in elk geval in het belang van de klant. 

Wat gebeurt er als een nieuwkomer de regels aan zijn laars lapt? Na 1990 gingen de banken en verzekeraars de concurrentie aan met nieuwe aanbieders die de belangen van de klant niet centraal stelden. De traditionele financiële instellingen waren dus niet zozeer getroffen door lage rente, maar door concurrenten die zich niet aan de ongeschreven regels hielden. Ze waren niet bestand tegen de verleiding van hoge winsten. Dat zou de toezichthouder moeten testen. Niet de rente, maar de verleiding van hoge winsten als zware belasting van het waardensysteem. Zijn de financiële instellingen daar nu tegen bestand?? Bij de Rabo waren ze blijkens de LIBOR affaire ook niet bestand tegen de verleiding van hoge winsten. Daar was het niet de concurrentie, maar juist een gezamenlijke afspraak die grote winsten bracht.

Toets de maatschappelijke borging
Dan moet er niet gekeken worden naar de accountant, maar naar de druk van de winsten om het klantbelang niet meer centraal te stellen. Is in de hoogste regionen verankerd dat er iemand is die de macht heeft om te constateren dat de grenzen overschreden worden? Noem het niet een Chief Financial Officer, maar een Chief Society Officer. En geef die de macht om te toetsen op de verleiding voor grote winsten. 

Anders ben ik nog niet overtuigd. 

maandag 14 juli 2014

Ruimte voor informele macht

Ik heb heel wat collegeakkoorden gezien en allemaal ademen ze de sfeer van vertrouwen op burgers en ruimte bieden aan burgerinitiatieven. We doen het samen, bewoners kunnen vaak beter voor hun wijk zorgen dat de gemeente. Maar ik hoor niemand over het herstel van de informele macht.

Vertrouwen in de buurt, vertrouwen in burgers, dat zijn de kreten van deze tijd. En terecht. Het is ingegeven door het idee dat de overheid niet meer alles alleen kan, soms minder weet dan de bewoners en zonder medewerking van bewoners niet goed kan zorgen voor de resultaten die de bewoners en bedrijven willen. Maar er zijn ook diepere doelen. Zo streeft Nederland naar meer dynamiek in de samenleving, meer ruimte voor initiatieven die nu gehinderd worden door de overheid, de bureaucratie is te duur geworden en moet kleiner.

Schaduwzijden
In deze tijd van enthousiasme voor eigen initiatief, wil ik iets van de schaduwzijden melden. Niet omdat ik niet ruimte wil geven aan de participatiesamenleving, maar omdat ik wil dat we op tijd de schaduwzijden zien, om daar nu al rekening mee te houden. Niet zo heel lang geleden werd veel verwacht van het initiatief van woningcorporaties die de ruimte kon invullen die door de gemeente werd gegeven. En daar is heel veel moois mee gebeurd, maar er zijn ook dingen misgegaan, zo blijkt uit de enquête over de woningcorporaties. De directeur van Vestia zou niet weg gekomen zijn met zijn derivaten als er in de gemeenteraad kritische vragen gesteld konden worden. Hij stelde zijn eigen tegenmacht samen uit ja-knikkers, dat kan in de gemeenteraad gelukkig niet. Dus de schaduwzijden moet je kennen om er nu al rekening mee te houden.

Informele macht
Eigenlijk komt het er op neer dat de overheid meer ruimte wil bieden aan informele macht. En dat is een tijd lang heel erg fout geweest. De bureaucratie biedt immers een bepaalde zorgvuldigheid. De meeste stemmen, een rekenkamer die controleert, openbaarheid van verslagen en besluiten, beroepsmogelijkheden, de mogelijkheid om mensen weg te stemmen na vier jaar, een vangnet voor wie minder handig is of minder kansen heeft. De actieven nemen hun kansen en zijn daar zeker enthousiast over. In de VS is een veel sterkere civil society, maar gaat het daar beter? Soms wel, vaak niet. De vorige golf die enthousiast overgenomen werd was de marktwerking en privatisering. Ik merkte toen ook dat een genuanceerd debat daarover nauwelijks mogelijk was. Ik denk dat het een goede ontwikkeling was, maar dat meer aandacht voor het liberaliseren van monopolies als de NS op zijn plaats was geweest. Bij de woningcorporatie en bij monopolies ontbrak tegenmacht. 

Ook nu is de vraag of de gemiddelde bewoner zich wel zo ergert aan de hindermacht van de overheid. Op privatisering zat toen ook de gemiddelde burger niet te wachten. Als ik vraag waar mensen zich aan ergeren, blijken ze zich vooral aan andere mensen te ergeren. Denk aan onbeschoft gedrag, hondenpoep, pesten.

De praktijk toont de voordelen en de noodzaak van tegenmacht
Ja, ik zie zelf wel een mooi perspectief. Ik woon dan ook in een buurt waar bewoners veel zelf doen. Maar wel een buurt met nette begrotingen, controles van de jaarrekening, mogelijkheden om bestuurders van de bewonersvereniging weg te stemmen. En bij ons is ook nog iedereen verplicht lid, dus we halen de kritiek ook binnen (en dat is juist goed!). Wij zijn gedwongen tot overleg met de zeurders, kritikasters! We houden rekening met tegenmacht. Het blijkt altijd een succesfactor voor duurzame bewonersinitiatieven te zijn: omarm de verschillen. Hoe zit dat bij bewonersverenigingen waar niet iedereen lid van is, of waarvan het bestuur al meer dan twee perioden zit, maar die wel besluiten over grote budgetten? 

Wie denkt vast na over de nieuwe countervailing powers?
De overheid kan niet meer alles in de hand houden okay, maar in feite gaat de overheid nu meer rekenen op informele macht en informele structuren.
  • Welke vormen van tegenmacht komen er dan? Hoe organiseer je de verantwoording over gemeenschapsgeld? Stel je eisen aan zittingstermijnen van buurtbestuurders?
  • Welke resultaten mag je van de buurtbudgetten verwachten? Is alles per definitie goed?
  • Welke mate van ongelijkheid accepteren we tussen buurten? Wat is het minimum dat de overheid garandeert?
  • Gaat de gemeenteraad toetsen of besluiten over gemeenschapsgeld democratisch genomen worden? Bij welke besluiten moet dat en waar hoeft het niet?
Al doende zullen we natuurlijk leren. We gaan er in en dat geeft “goede energie” zoals dat tegenwoordig heet. Maar ik hoop dat in de krochten van het ambtenarenapparaat ook mensen zitten na te denken over die vervelende vragen over hoe om te gaan met informele macht. Wij hebben statuten en een huishoudelijk reglement. Daar staan allemaal zaken geregeld voor als er echte ruzie komt en mensen teveel macht uitoefenen. Geen leuke energie, maar wel goed om te hebben als het ooit uit de hand mocht lopen.

dinsdag 8 juli 2014

Een kabinet dat niets te doen heeft?

In de Volkskrant van vandaag (8/7/14) staat een stuk over de grote hervormingen die het kabinet Rutte de Kamer door heeft geloodst en hoe het kabinet nu alleen de rit hoeft uit te zitten. Als voorbeeld van hoe dat fout kan gaan noemt de Volkskrant het kabinet Kok II. Mooi voorbeeld, slechte analyse.

Essay over horizontalisering
In het stuk wordt aangegeven dat het kabinet naar een missie zocht en dat Peper met zijn essay een mooie analyse had neergelegd die niet veel aandacht kreeg. Ik herinner mij dat essay nog goed. Het is nog steeds actueel en gaat over de horizontalisering van de samenleving en het ontstaan van de netwerksamenleving. De suggestie wordt gewekt dat Peper een uitweg naar een nieuwe missie bood. Helaas, het briljante essay zou niet hebben geholpen. 

Het gaat hier om een typisch hoogopgeleiden D66-achtige analyse, die ik overigens deel. In niets zien we de essentie van het probleem van Paars. Ja, er wordt wat over marktwerking gesproken en over het niet doordringen van geluiden uit de samenleving tot de overheid. “Door de toegenomen privatisering en verzelfstandiging zijn de verbindingen losser geworden en de politieke hoofdpunten moeilijker grijpbaar. En wanneer de overheid en de burgers elkaar ontmoeten op het terrein waar min of meer zelfstandige organisaties overheidstaken uitvoeren, is er het risico van een zekere doofheid voor geluiden uit de samenleving.”

Doof voor de boosheid
Het probleem van paars II was inderdaad een doofheid voor de samenleving. Paars II luisterde niet naar de kritiek op het over de hoofden heen regeren, zonder kritiek doorgaan met Europa en groeiende culturele onrust over de sociaal culturele veranderingen in de wijken. Kort gezegd: Paars wilde niet zien dat mensen boos waren over het verdwijnen van de zekerheid in hun wijk en de komst van mensen met een andere culturele achtergrond. De tweedeling, afbrokkelend vertrouwen in het gezag om de onderwerpen te agenderen die op straat genoemd worden, dat waren de problemen.

In Rotterdam, de stad van Peper, was de PvdA daarin kampioen. Ik hoorde een keer in reactie op ergernis over Marokkaanse jongens een wethouder zeggen “Ach, problemen met de jeugd zijn van alle tijden”. Terwijl er een diepgaander probleem was. De ouders van die jongens hielden thuis flink de wind eronder. Thuis moesten de jongens zich netjes gedragen, op straat was de politie de baas en misschien de imam. Nu weet ik uit ervaring dat ergernis over jongens die lekker de boel op stelten zetten inderdaad van alle tijden is, maar ouders die zich niet verantwoordelijk voelen voor het gedrag van hun kinderen op straat, daarvoor moeten we ver terug in de geschiedenis. Het is een fundamenteel andere manier van socialisering van de kinderen. Daar moesten we aan wennen en daar moesten we wat aan doen. Ondertussen ging het economisch fantastisch en was Nederland een voorbeeld voor de wereld.

Thema's van nu: banen en zorg
Wat zijn dan nu de thema's. Onderwijs? Heel belangrijk, ik ben er erg voor om daar veel aan te doen. Maar dat is het thema niet. Innovatie? Heel belangrijk, ook dit moet het kabinet voor ogen houden en inderdaad ook hier wint D66 stemmen mee. Elke verstandige bestuurder zorgt dat dit aangepakt wordt. Maar daar gaat het niet om. Keer het namelijk eens om: wordt dit kabinet na 4 jaar weggestemd omdat er te weinig is gedaan aan innovatie??? Flauwekul.

De boosheid van mensen
Het gaat om de boosheid van mensen. Mensen zijn niet boos over de gebrekkige innovatie in de economie. Mensen zijn boos over de groeiende ongelijkheid, de hoge salarissen van bankmedewerkers, de onzekerheid die de komst van Oost-Europeanen met zich mee brengt. De suggestie dat dat goed is voor de economie staat namelijk in schril contrast tot de onzekerheid in werk: de mensen die 55+ zijn en geen kans hebben op een baan, maar wel horen dat ze langer moeten doorwerken. Of de boosheid over de behandeling van ouderen die minder dan vroeger kunnen rekenen op goede zorg. 

Aan die woede is nog weinig gedaan. Ik zeg niet dat we de grenzen moeten sluiten, de (matige) marktwerking in de zorg moeten terugdraaien of het pensioen naar 65 moeten verlagen. Maar aan die boosheid over werk en zorg, daar moet het kabinet wat doen. Dat is moeilijker dan een nieuwe wet door de Eerste Kamer rommelen.

vrijdag 4 juli 2014

Overdrijven is een kunst, maar brengt de afschaffing van zwarte piet niet dichterbij

Iedereen die mijn blog volgt zal begrijpen dat ik me wel kan vinden in de uitspraak van de bestuursrechter over Sinterklaas. Maar toen ik de uitspraak eens goed doornam werd ik er niet blij van. De eisers meenden serieus dat het verlenen van een vergunning voor de intocht van sinterklaas gelijk stond aan het verlenen van een vergunning voor martelpraktijken. Met dergelijke overdrijvingen is de zaak niet gediend.


Ik ben geen jurist. Juristen weten dat je op diverse punten bezwaar moet maken in de hoop dat je op een van die punten je gelijk binnen tikt. Ik zie het aanbrengen van bezwaren meer als een echte toelichting op wat je vindt en waarom je naar de rechter bent gestapt. En daar schrok ik wel van.

Zo zijn de mensen die het proces hebben aangespannen van mening dat ze gediscrimineerd worden door de intocht van Sinterklaas in Amsterdam in 2013 (artikel 1 van de grondwet), waaraan de rechter dacht ik helemaal niet mocht toetsen, maar goed.De rechter meent van niet.

Nog erger is dat de mensen die het proces hebben aangespannen menen dat ze geschonden zijn in hun recht om zich in de EU te kunnen verplaatsen en vrij verblijven. De rechter merkte daarover op dat “de eisers niet duidelijk (hebben) kunnen maken waarom zij door het verlenen van de vergunning gedwongen zouden zijn de Europese Unie te verlaten”.

Een volgend bezwaar tegen de vergunningverlening is dat deze in strijd is met het artikel dat martelen verbiedt. Volgens de rechter kunnen de eisers niet aantonen dat zij door de vergunningverlening gemarteld worden (artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens). Van martelpraktijken was geen sprake. Dat de eisers vonden van wel vind ik eigenlijk ernstig. Natuurlijk kan je in de dagelijkse spraak wel eens zeggen dat je eeuwen op je paspoort hebt gewacht, maar dat je naar de rechter stapt en dat opnieuw serieus durft te beweren doet toch ernstige afbreuk aan de zaak waar je je voor inzet.

Ik begrijp dat Amsterdam te weinig rekening heeft gehouden met het recht op de bescherming in de privésfeer. De zwarte eisers zijn persoonlijk getroffen door het geven van toestemming aan een optocht waarbij zwarte mensen geconfronteerd worden met een negatief stereotype. Volgens de bestuursrechter werkt Zwarte Piet een negatieve stereotypering van de zwarte mens in de hand en heeft de gemeente dat onvoldoende meegewogen bij de vergunningverlening. Tja, dat kan ik mij wel voorstellen. (zie eerder hier)

Hoe nu verder? Ik zou zeggen dat voor en tegenstanders zich zullen moeten matigen. Mensen die de intocht zien als martelpraktijken moeten zich genuanceerder uit laten. De bezwaren zijn immers op bijna alle punten afgewezen. Mensen die zeggen dat het absolute nonsens is ook.