vrijdag 31 maart 2023

Het succes en falen van de jeugdzorg

Als het een commercieel idee geweest was, was jeugdzorg een succes. Dat werd niet opgemerkt in het symposium over het redden van de jeugdzorg. (SG UU)  Het punt is: al jaren groeit de jeugdzorg. Jeugdzorg met verblijf is duur, dus wordt de doelstelling om zorg met verblijf te verminderen door vroeg te signaleren en eerder jeugd te begeleiden zonder verblijf. Of dat goed werkt is niet duidelijk.

Commercieel succes
Vanuit commercieel oogpunt is de jeugdzorg een succes. Het lukt namelijk niet jeugdzorg met verblijf te verminderen, terwijl het wel lukt om lichte trajecten zonder verblijf te laten groeien. In eerste instantie werd dit afgedaan als de “boeggolf”, waarmee bedoeld werd dat er even een golf van lichte ingrepen zou komen waarna dit zou normaliseren terwijl de zorg met verblijf zou dalen.

cijfers over jeugdzorg 2015 - 2021 bron NJI

Vanuit commercieel oogpunt is het logisch om klanten vroeg te werven. Hoe eerder je aan jeugdzorg kunt verdienen, hoe beter. En inderdaad zijn de kosten voor jeugdzorg fors gegroeid. Maar het probleem is: het vroegsignaleren werkt waarschijnlijk niet. Wel krijgt inmiddels 13,4% van de jeugd tot 18 jaar jeugdzorg.


De jeugd neemt niet minder zware zorg af, dat neemt zelfs licht toe, en wel meer lichte zorg, dat neemt fors toe. “Uit onderzoek blijkt dat de vraag naar zorg in een land met hoge welvaart de neiging heeft om relatief onbegrensd te zijn. Dat geldt zeker ook voor jeugdhulp. Opvoeden en opgroeien is uitdagend: de (peuter)puberteit is niet voor niets een veelvoorkomend onderwerp in lectuur voor ouders, en welke tiener voelt zich nooit neerslachtig?” Zo stelt AEF in “Stelsel in groei”.

En nu dan?
Er is personeelstekort. De sector heeft ook geen goed idee wat precies werkt en wat niet. Want het is heel wat lastiger dan in harde sectoren om te weten wat werkt (voor welke jongeren in welke situatie). Je ziet bovendien dat het gemiddeld inkomen van de ouders waar lichte jeugdzorg terecht komt stijgt. Dat is een aanwijzing dat de vroegsignalering ertoe leidt dat jongeren die met een minder uitdagende omgeving óók lichte zorg krijgen. Groei van het aantal klanten dus.

Floortje Scheepers, hoogleraar innovatie in de GGZ, gaf op het symposium dan ook aan dat we misschien wat meer afstand moeten nemen en kijken naar de samenleving en de zorg. Zeggen we te snel dat professionele jeugdzorg nodig is? Is het niet belangrijker iets te doen aan de omgeving, de armoede, verslavingsproblemen? En bij problemen accepteren dat het niet leuk is, even pauze te nemen en te kijken hoe het verder kan?

Wat willen we dan?
Is het niet belangrijker dat mensen opgroeien in een fijne wijk waar mensen elkaar kennen, elkaar ontmoeten, samen lol maken en indien nodig even stoom afblazen bij elkaar en zo nodig elkaar helpen zonder dat direct een professional nodig is? Is het niet belangrijker ongelijkheid, discriminatie, armoede en verslaving tegen te gaan om prettig in je eigen wijk te leven dan in te grijpen met jeugdzorg? 

Willen we de jeugdzorg voor de echte noodzaak behouden, dan moet de groei van de lichte jeugdzorg stoppen. Anders blijven de kosten toenemen. Daarna gaat er generiek op iedereen bezuinigd worden.

Daar wilde men het op het symposium niet over hebben, iemand die opmerkte dat hij er enige tijd uit was, maar dat – toen hij keek – vooral de lichte zorg groeide werd afgekapt. Immers, ook de zwaardere zorg groeit nu, minder hard, maar toch. (Overigens eerder een teken dat vroegsignalering te weinig doet). Het pleidooi van Floortje Scheepers sloeg aan, maar de waarschuwing om minder snel lichte jeugdzorg te geven viel een beetje weg.

De zaal zat immers vol met betrokken mensen die heel graag willen helpen om problemen op de lossen.

Is dat enorme voordeel van mensen die willen helpen en die grote betrokkenheid misschien het probleem?

zaterdag 25 maart 2023

Asielspreidingswet: Doelen stellen en de rest zoekt het uit

De asielwet die opvang van asielzoekers regelt gaat dus door, als het aan het kabinet ligt. Geen gek idee om de asielzoekers meer te verspreiden en problemen rond de opvang te voorkomen. De landelijke overheid schat in hoeveel asielzoekers er komen en geeft aan provincies op hoeveel asielzoekers er verwacht worden. Weigeren gemeenten dan kan de landelijke overheid dwingen. De uitvoering is aan decentrale overheden. Die klagen dat de uitvoering onnodig complex is.

Ik begrijp dat de problemen rond opvang verdeeld moeten worden en dat we de toestanden in Ter Apel moeten voorkomen. Het is absoluut nodig een evenwichtige verdeling van het aantal asielopvangplekken over gemeenten te krijgen. Toch is het interessant eens te kijken hoe het kabinet dit aanpakt.  

Want het zegt veel over de huidige manier van aanpakken.

Decentrale verantwoordelijkheid
Tot nu toe is het zo dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op zoek moet naar een gemeente die wil meewerken aan een opvanglocatie. Straks worden ze zelf verantwoordelijk om plek te regelen voor een bepaald aantal mensen. Landelijk bepaalt de politiek hoeveel plekken er nodig zijn, in de provincie zoeken ze vervolgens uit hoe het moet.

Complexe uitvoering
De Raad van State vindt de spreidingswet onnodig complex en daardoor nauwelijks uitvoerbaar. Volgens de Raad is het bijvoorbeeld nog te onduidelijk wie waarvoor precies verantwoordelijk wordt. De VNG is voor een spreidingswet, maar ”het voorstel dat er nu ligt is complex en onnavolgbaar, zorgt voor vertraging en bevordert niet de evenwichtige spreiding van de opvangplekken over gemeenten”. De VNG wil ook dat er ruimte is voor kleinschaligheid, flexibiliteit, samenhang met integratie en maatschappelijke voorzieningen en aandacht voor verschillende vormen van opvangvoorzieningen.

Geen ruimte het compromis te wijzigen
De regering zet echter door. Het is nu eenmaal een compromis dat moeizaam tot stand kwam. Landelijk doelen stellen en geld beschikbaar stellen, laat het decentraal maar geregeld worden. Maar het “hoe” is ook al voor een deel en vrij ingewikkeld vastgelegd. Hoe ging dat eigenlijk bij de stikstofproblemen? Landelijk doelen stellen en met geld wapperen, decentraal oplossen, maar wel vrij ingewikkeld. De jeugdwet? Landelijk vaststellen hoeveel geld de gemeente krijgt (fors bezuinigd), decentraal laten oplossen. Uitstroom van mensen met een geestelijke uitdaging uit instellingen? Steeds zie ik dat de uitvoering oninteressant is en wordt overgelaten aan decentrale overheden die een soort uitvoeringsloketten worden met handen en voeten gebonden.

Ik krijg het idee dat Nederland steeds hiërarchischer bestuurd wordt. De baas zegt wat er moet gebeuren, een lager echelon zoekt het uit. De uitvoering wordt veronachtzaamd, de schaal te groot. De mensen in dorpen en wat landelijker gebied merken dat de druk wel erg groot wordt. De gemeenten worden verplicht en lossen het maar op. Nu staat BBB op, eerder FvD, volgende keer een andere partij.

Is het niet tijd nu vooraf een goede uitvoerbaarheid te eisen?

 

donderdag 16 maart 2023

Grote winst: recept voor teleurstelling

Ik woonde ooit in huis met iemand die schijt had aan de autoriteiten. “Ze krijgen geen cent van mij!” was de reactie op de deurwaarder. Vervolgens moest hij gewoon dokken. Het was niet anders. Je kunt wel schijt hebben, maar wetten en regels zijn niet zomaar opzij te schuiven. Dat was dan vervolgens een teleurstelling.

Goed dat BBB zich kan bewijzen
BBB heeft een geweldig verkiezingsresultaat behaald. En het is goed als BBB in de provinciale besturen verantwoordelijkheid zal nemen. Daar staat BBB ook voor en Caroline van der Plas lijkt heel anders dan Baudet tegenover racisme, verantwoordelijkheid en wetgeving te staan. De kiezers uit de provincie gaan over de provinciale taken. Laat BBB het maar waarmaken om te besturen met de huidige Nederlandse en Europese wet- en regelgeving (en de andere partijen). En de wensen te betalen. Spannend!

Tegelijk houd ik mijn hart vast. Want het lijkt wel of bij elke verkiezing een buitenstaander die schopt tegen de elite een enorme winst behaalt, waarna blijkt dat de democratie nu eenmaal smalle marges heeft en er niet heel veel veranderd kan worden. Een recept voor teleurstelling.

Nieuwkomers die groots starten kunnen diep vallen
De uitslagen laten zien dat een nieuwkomer steeds beter kan scoren. De PVV kwam in eens met 10, FvD ineens met 12 en BBB ineens met 15 in de Eerste Kamer. Inmiddels staat de PVV op 4, FvD op 2. De teleurgestelden raken ook hun vertrouwen in de nieuwkomers kwijt. Er is een asielverdrag (anders dan PVV graag wil), er komt een virus (anders dan FvD graag wil) en er zijn regels voor stikstof en schoon water. Je kunt wel schijt hebben aan de autoriteiten, maar wetten en regels zijn niet zomaar opzij te schuiven. Dat lijkt de kracht van BBB ten opzichte van FvD en PVV. Houdt BBB dat vol?

Er zijn ook anderen met wensen
Bovendien hebben er veel mensen ook op andere partijen gestemd. Toen een interviewer vroeg “Wat als het kabinet met PvdA en GL de meerderheid zoekt in de Eerste Kamer” was de reactie: dat kan niet want de kiezer heeft gesproken. Tja. 15 zetels voor PvdA/GL en 15 (of meer?) voor BBB, zijn die kiezers van BBB belangrijker? Ik dacht het niet.

De kiezers kunnen leren dat je er samen uit moet komen. Daar zijn we in Nederland altijd goed in geweest. Maar hebben de kiezers op de nieuwkomers het geduld daarvoor?

woensdag 1 maart 2023

Sociale basis en overheidsparticipatie

Ooit werd onze buurt benaderd om te kijken of we het interessant vonden om een zorgcoöperatie op te richten. Als inwoners in een wijk regel je dan zelf hulp en zorg. Je wordt dan een vereniging met leden die samen een bedrijf runnen. We regelen al heel veel zelf en zorgen voor elkaar. Maar dat van die zorgcoöperatie sprak totaal niet aan. “We zijn toch geen bedrijf?” was de reactie toen ik informeerde of daar belangstelling voor was. Ik kom hierop door het uitstekende essay van Jos van der Lans over Sociale Basis.

Actieve buurt met mensen die zorgen voor elkaar
We onderhouden het groen, hebben een projecthuis waar we kunnen vergaderen en elkaar ontmoeten en “passieavonden” houden met cultuur, er zijn spelletjesavonden en af en toe een tafeltennistoernooi. Er zijn mensen die koken voor mensen die daar door ziekte of grote drukte niet toe kunnen komen. Iemand die moeite heeft met opvoeden krijgt naast professionele hulp ook steun van buren. Er is een wandelclubje, er zijn eetclubjes, er was een schrijfclubje. Af en toe komt er iets nieuws op en verdwijnt er iets. 

Sociale basis
Dit zit altijd in mijn hoofd als ik lees over de Sociale Basis. “De sociale basis bestaat uit wat bewoners met en voor elkaar doen en de meer professionele, georganiseerde sociale basisvoorzieningen. Sociale basisvoorzieningen raken aan álle aspecten van het dagelijkse leven: ontmoeting, onderwijs, opvoeding, werk, gezondheid, wonen, bewegen, cultuur en veiligheid”. Het is een gemeentelijke concept. Het komt voor uit de vraag welke professionele ondersteuning gemeenten individueel en collectief beschikbaar moeten hebben. De gemeente vraagt zich dan af welke “sociale infrastructuur” er moet zijn om te ontmoeten en samen te leven, maar de term is erg gericht op de zorg, op kwetsbaarheid, op hulp.

Goed bezig?
Vanuit de gemeente bezien zijn wij goed bezig. Er is laagdrempelige ontmoeting, hulp en uitwisseling bij opvoeding of gezondheid en als iemand iets wil organiseren is het vrij makkelijk samen tot iets te komen. We participeren door het onderhouden van de groenvoorziening. Dat zou je overal wel willen! Als een hulpverlener wil kijken wat mensen zelf kunnen en wat aanvullend als hulp nodig is, zal die bij ons verrast zijn.

Dat geeft voor mij het lastige parket aan waar de gemeente zich in bevindt. Je zou overal wel actieve en elkaar ondersteunende bewoners willen hebben, maar als die er niet zijn kun je niet zeggen: organiseer jezelf, dat scheelt ons en de samenleving zorgkosten. 

Ik denk ook dat iedereen vriendelijk zal bedanken.

Wat maakt die sterke basis?
Je zou wel kunnen kijken wat ervoor zorgt dat wij zo'n stevige sociale basis hebben. Bestuurskundigen zullen dan bijvoorbeeld zeggen dat wij “third spaces”, publieke ruimten (het projecthuis is overigens geen openbare voorziening) hebben. Dat zijn ruimten die niet passen in de “first space”(je thuis) of “second space” (je werk). Door die laagdrempelige manier om elkaar tegen te komen spreek je elkaar makkelijker aan over een plan, een idee, een probleem of juist een leuke kans. Het gaat om plezier met elkaar en prettig samenwonen, niet om zorg te realiseren.

Dat schetst meteen het lastige van het idee van de sociale basis. Wat moet de gemeente doen? Dat komt eigenlijk neer op wat lelijk “overheidsparticipatie” heet. Kijken naar de aanwezigheid van collectieve ontmoetingsplekken en gezamenlijke activiteiten. Wat is er al? Wat zou de gemeente kunnen doen om te helpen? Dan komt naast ons projecthuis het oude idee van een buurthuis of bibliotheek als ontmoetingsplek, of het schoolplein. Of een café, ware het niet dat de cafés steeds verder van huis liggen en een vergaderzaaltje achter het café zeldzaam is. Daarbovenop komen dan als aanvulling voor de zorg het sociaal team en de zorgprofessionals.

Gemeente die de sociale basis versterkt
Wat is er nodig als aanvulling of stimulans? Dat past bij ons niet helemaal in het “sociaal domein”, want bij ons is de groenvoorziening een dijk van een ontmoetingskans: omdat we het onderhoud van het groen doen komen mensen elkaar makkelijk tegen. Het wordt niet als zorg gezien, maar daar ontstaan wel de gedachten en initiatieven om hulp te organiseren als dat nodig is. Dat valt bij de gemeente niet onder sociaal domein, maar onder groen en meestal doen de bewoners niet het onderhoud. En ons projecthuis? Dat wordt betaald vanuit de bewonersvereniging en bedacht al bij de bouw van ons woonproject. Twee dingen die heel belangrijk zijn voor de onderlinge zorg die geleverd wordt, maar niet bedacht vanuit zorg, maar vanuit de eigen behoeften van bewoners die de omgeving ontwierpen.

Aanvullende zorg
En de zorg die de gemeente aanvullend organiseert? Voor echte specialistische hulp is dat simpel: je hebt een gespecialiseerde psycholoog, jeugdhulpverlener of opvoedingsondersteuner die gericht mensen zorg biedt. Maar basale hulp is al wat anders. Dan kijkt de gemeente wat de mensen met hun netwerk zelf kunnen en wat nodig is om er uit te komen. Gewoon aansluiten op wat er gebeurt. Dat kun je als gemeente niet sturen, je kunt meebuigen met wat er is, overheidsparticipatie dus. Het is de vraag of mensen uit het sociaal team daar goed op ingespeeld zijn.

Die hele sociale basis is lastig: qua fysieke plekken vanwaaruit mensen elkaar tegenkomen en afspraken maken, maar ook qua aanvulling van de zorg die al geleverd wordt. 

Zo kom ik op het essay van Jos van der Lans, met de voor gewone mensen onbegrijpelijke titel "ontsnappen aan aanbesteden" (zorg wordt namelijk aanbesteed). Hij zegt “Dat vraagt op de beleidsburelen en in de bestuurskamers een heel andere manier van denken dan we gewend zijn. Want in het denken over de inzet van bijvoorbeeld welzijnswerkers of buurtprofessionals denken we vooralsnog niet of nauwelijks vanuit de materiële basis, vanuit publieke plekken, maar vanuit opgaven en problemen. We benoemen doelgroepen”.

Je start niet meer vanuit doelgroepen en problemen, maar vanuit de werkelijke wereld. Jos van der Lans zegt dan: “Het is in een paar jaar bon ton geworden om over de sociale basis te spreken als het gaat om de organisatie van het sociaal domein, maar de vormgeving daarvan hangt van toevalligheden aan elkaar”. En de aanvullende zorg? “Het probleem van dit model is dat we de ondersteuningsvraag van mensen hebben opgeknipt in deelproblemen en voor elk deel een gespecialiseerde professional hebben.

Helpen in een Sociaal Ecosysteem 
Zo komt Van der Lans tot zijn conclusie; Dat het erom gaat dat als we publieke plekken realiseren (third spaces) en burgers verantwoordelijkheid toekennen, dat we dan ook een professionele infrastructuur moeten ontwikkelen die dit niet blokkeert maar juist faciliteert. Hij noemt dat een pleidooi voor sociale ecologie. Hij constateert dat het in sommige buurtjes, zoals dat van ons, mooi gaat. Maar er zijn ook buurten waar je juist wijkopbouwwerk moet gaan doen. De gemeente moet dan opbouwwerkers vinden, wiens taak erop gericht is om de wijk als sociaal ecosysteem te voeden, te stimuleren en gaat het slechter om tegenkrachten te organiseren.

Zo krijgt zijn essay over sociale basis een inbreng die gaat over wonen, leven, zorgen, veel breder dan wat in gemeenten meestal bedacht wordt bij sociale basis. Daar past (bezien vanuit de overheid) ook in dat mensen bezig zijn om van het aardgas af te komen of gezamenlijk funderingsproblemen aan te pakken (zo’n 1 miljoen woningen heeft of krijgt problemen met de fundering door de perioden van droogte en lage waterstanden). De sociale basis is niet de onderzijde van een zorgpiramide, maar “een levendige en vitale sociale infrastructuur in buurten en wijken”. Tja, "sociale infrastructuur"? Of is het gewoon aansluiten bij het werkelijke leven en daar af en toe wat voeden, stimuleren, ondersteunen en ook laten gebeuren.

Daarom sloot dat hele idee van een zorgcoöperatie ook niet aan bij ons. En als ik zie wat andere zorgcooperaties doen is er toch een grote overlap, je moet het alleen niet in een bestuurskundig of gemeentelijk concept willen passen. Je moet je concepten aanpassen aan de werkelijkheid.