Steeds vaker wil de overheid bouwen op
eigen initiatief van bewoners. Ik ben daar erg voor en zie de
voordelen. Maar het is veel minder eenvoudig en zeker niet
voorspelbaar te organiseren vanuit de overheid. De belangrijkste les
is dat de overheid (als men het vanuit de overheid wil stimuleren)
onderscheid maakt naar de organisatiekracht en soort
organisatiekracht die in de buurt aanwezig is.
Bewoners runnen buurthuis
Buurtbewoners in Utrecht runnen in De
Nieuwe Jutter bijvoorbeeld hun eigen buurthuis. Het is geboren uit
verzet tegen de sluiting van het buurthuis. De bewoners hadden
overigens al een bewonersorganisatie. Ze bereikten, dat samen met
woningcorporatie Bo-Ex en de gemeente Utrecht werd gewerkt aan een
nieuwe opzet voor De Jutter. Bo-Ex kocht het pand en de wijkbewoners
verenigden zich in een beheergroep. En die zorgt nu voor de
dagelijkse gang van zaken in De Nieuwe Jutter.
In St Annaparochie sturen de
buurtbewoners op inhoud mee met het multifunctioneel centrum.
Bewoners kiezen het bestuur en het bestuur bepaalt wie er mag huren
en wie niet. Zo bepalen de bewoners de mix van organisaties die in
het gebouw zitten en leggen daarmee de basis voor eventuele
samenwerking. Er is een bibliotheek, muziekschool, jongerenruimte,
ouderenruimte, fysiotherapeut, werkplekken voor sociaal cultureel
werk, bar en grote zaal. In de buurt wonen ongeveer 10.000 mensen.
Hier is de rol van de bewoners wezenlijk anders dan bij De Nieuwe
Jutter.
Leefbaarheidsactiviteit en groenperkjes
In andere buurten mag je blij zijn als
je met een leefbaarheidsbudget iets van de grond krijgt. Of wat ook
erg succesvol kan zijn: je geeft bewoners de ruimte om stukjes groen
zelf te beheren. Deze initiatieven vergen minder organisatiegraad,
zijn op de korte termijn gericht en dragen bij aan de samenhang in de
buurt. Maar het is hier de gemeente die met de ideeën komt.
Wat kan aanslaan in de buurt?
Hoe kun je nu beslissen welke
initiatieven passen? Nog even los van de vraag of het initiatief niet
uit de bewoners zelf zou moeten komen is er een interessante indeling
die Hurenkamp, Tonkens, & Duyvendak ooit aangaven. Zij maken
onderscheid naar gemeenschappen met veel en weinig intern contact en
veel en weinig extern contact. Je kunt bijvoorbeeld een gesloten
gemeenschap hebben met veel intern contact, dan past een cooperatie,
waarbij de overheid betrokkenheid toont maar waar de subsidie niet
van het grootste belang is. Erkenning van de eigen kracht van
organisaties is veel belangrijker. Een buurt waar weinig intern en
weinig extern contact is moet het juist hebben van op korte termijn
gerichte initiatieven vanuit de overheid.Doelen voor de lange termijn zijn daar veel moeilijker af te spreken omdat er te weinig vertrouwen op eigen kunnen is (en waarschijnlijk voor de korte termijn terecht).
In schema hier:
Uit het schema blijkt dat in moeilijke
buurten - waar weinig interne samenhang is en mensen geen eigen
organisaties hebben en ook weinig extern contact is - , het overdragen van verantwoordelijkheid aan de
buurt al snel faalt.
Organisatiekracht is niet overal aanwezig en ontstaat niet waar geen vruchtbare bodem is.
Juist waar geen vruchtbare bodem is, is extra inspanning van de gemeente nodig. Bezuinig je in zwakke buurten op buurthuizen en voorzieningen, dan is de kans groot dat de aanwezige infrastructuur verdwijnt. Juist daar zullen bezuinigingen een soort vliegwieleffect teweeg brengen. Daar valt de bezuiniging extra zwaar uit.
Waar wel vruchtbare bodem is, hoeven bezuinigingen niet zwaar toe te slaan. Maar daar zullen de bewoners extra sterk zijn in het opzetten van een lobby om het geld te behouden.
Verschil maken is in de toekomst van het grootste belang. Dat worden lastige keuzen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten